Wanneer men het in de tweede helft van de 18e eeuw had over "Bach", had men het niet over Johann Sebastian maar over zijn jongste zoon, Johann Christian: vader Bach was vergeten door het grote publiek en musicologen beschouwden hem als een componist van "oude" muziek die niet meer voldeed aan de eisen van een "modern" publiek. Na de dood van J.S. Bach in 1750 vervolgde de 14-jarige Johann Christian zijn muzikale opleiding bij zijn halfbroer Carl Philipp Emanuel in Berlijn en kwam in 1756 in Milaan terecht, waar hij zich bekeerde van lutheraan naar katholiek en de plaats van organist van de kathedraal bemachtigde. Hij kwam in contact met de Italiaanse opera en bekwaamde er zich zodanig in dat hij in 1763 werd uitgenodigd om in het Londense King’s Theatre enkele producties op touw te zetten - hij bleef er tot het einde van leven en werd vooral in de jaren 1770, o.a. omwille van zijn vooraanstaande positie als muziekleraar van Queen Charlotte, de belangrijkste componist van Engeland, met een reputatie die over het gehele Europese continent reikte. Aan het einde van de jaren 1770 nam zijn populariteit af en hij stierf op 1 januari 1782, arm en vergeten.
|